Gioseffo Zarlino da Chioggia (c.1517-1590)
In de grote tijd van de ontwikkeling der polyphonie in de Nederlanden kwam
Adriaen Willaert naar Italië. Gioseffo Zarlino was zijn opvolger als
kapelmeester in Venetië. Het hoogtepunt van Zarlino's werken valt in het derde
kwartaal van de zestiende eeuw. Zijn boeken verschenen tussen 1550 en 1590.
Daarin heeft hij een grote codificatie gegeven van de regels, die na de
opbloei van de genoemde polyphone kunst voor het contrapunt in gebruik gekomen
waren.
Zarlino legt daarbij de rechten vast van de harmonische grote terts. In Hugo
Riemanns Geschichte der Musiktheorie vindt men beschreven, hoe deze
vermoedelijk uit het noorden (Walter Odington) zijn weg gevonden heeft naar de
landen om de Middellandse Zee. Bij de middeleeuwse schrijvers vindt men bijna
steeds vermeld de sekunde van Pythagoras en de terts van Pythagoras, die de som
van twee dergelijke sekunden is. In het zuiden brak reeds Bartholomeus Ramis de
Pareia met de terts van Pythagoras. Bij Zarlino vindt men de definitieve
aanvaarding van de harmonische grote terts (getalverhouding 4:5) als
fundamentele faktor in de harmonie.
De harmonische beschouwingen van die tijd
kleden zich meestal in de vorm van het probleem, hoe men
een gespannen snaar moet verdelen om gewenste intervallen
te krijgen. De eenvoudigste verdeling van de snaar is in
tweeën. Het is bekend, dat de halve snaar een toon geeft,
die met de lagere toon van de hele snaar een interval maakt,
dat men een oktaaf is gaan noemen. Wat ligt er meer voor
de hand, dan dat men het verschil tussen deze twee snaarlengten
opnieuw in tweeën gaat verdelen? Indien het een
D-snaar is, zal men met de halve snaar krijgen d, en met
driekwart van de snaar een G. Op een bepaalde manier mag
G het midden heten tussen D en d. Daar de driekwart snaarlengte
het rekenkundig of arithmetisch gemiddelde is van
l en 1/2, noemde men G het arithmetische midden van het oktaaf
D : d. Zeer voor de hand ligt het ook, dat men het verschil
tussen de hele en de halve snaarlengte in drieën deelt. Dat
betekent dat men luistert naar welke tonen gespeeld worden
met 1/2, of 3/6, met 4/6 (of 2/3), met 5/6 en met de hele snaarlengte.
Door die tonen wordt het oktaaf arithmetisch in drieën
gedeeld. Op de D-snaar zijn het d : A : F : D. Het zal duidelijk
zijn, dat men nu tussen F en d de toon A het arithmetische
midden is, en dat tussen de tonen D en A de toon F het
arithmetische midden is. In wat tegenwoordig heet de kleine-tertsdrieklank
D : F : A is dus F het arithmetische midden
van de kwint D : A. Op deze wijze kan de primitieve mens
doorgaan. Bijvoorbeeld kan hij het stuk op de snaar tussen
de helft (d) en tweederde (A) in drieën delen. Dan krijgt hij
de snaarlengten 9/18 (of 1/2), 10/18 (of 5/6), 11/18 en 12/18 (of 2/3).
Wij kunnen dat in ons notenschrift en met onze letters nog
niet goed weergeven, maar het is een tamelijk verbreide toonopvolging,
waarbij de kwart d : A arithmetisch in drieën gedeeld is.
Een andere wijze van delen, die de harmonische verdeling
genoemd wordt, vindt een voorbeeld in de oktaafverdeling
D : A : d. De afstand, op de snaar gemeten, van D naar A,
- dat is 1 - 2/3 = 1/3 snaarlengte, - staat in dezelfde verhouding
tot de afstand van A naar d, - dat is 2/3 - 1/2 = 1/6
snaarlengte, - als de snaarlengte van D, dat is 1, tot de
snaarlengte van d, dat is 1/2. Dit is minder primitief! Men
vereenvoudigt echter de voorstelling, door aan de omgekeerden
van de snaarlengten te denken. Dan beantwoordt
aan D het omgekeerde van de snaarlengte 1/1 = 1, en aan
d beantwoordt het omgekeerde van de snaarlengte 1/2, dat is
1 / (1/2) = 2, en het gemiddelde van deze 1 en 2 is 1 1/2, dat
is het omgekeerde van 2/3, en 2/3 is de snaarlengte die aan A
beantwoordt. A heet het harmonisch midden tussen D en d.
Men kan nu het oktaaf harmonisch in drieën delen. Dan
moet men de afstand van de "omgekeerde" 1 en 2 in drieën
delen, dat geeft 1 = 3/3, 4/3, 5/3 en 6/3 = 2, en de corresponderende
snaarlengten zijn 1, 3/4, 3/5, 1/2, die beantwoorden
aan D : G : B : d. Hier is G het harmonische midden tussen
D en B, en B het harmonische midden tussen G en d. In de
grote-tertsdrieklank G : B : d is dus de kwint harmonisch
middendoor gedeeld.
Tegenwoordig weten wij dat de harmonische verdeling
betekent de gewone verdeling van het verschil in de trillingsgetallen,
in de frequenties der intervaltonen. Verdeling van
de verschillen in snaarlengten geeft de arithmetische verdeling van
de kwint, de kleine-tertsharmonie. Verdeling van
de verschillen in frequenties geeft de harmonische verdeling
van de kwint, de grote-tertsharmonie.
Zarlino grondvest zijn harmonie op die twee drieklanken,
dat is op de harmonische en op de arithmetische middendeling
van de kwint. Behalve faktoren 2 zijn daar rekenkundig
slechts faktoren 3 en 5 bij betrokken. Tot middendeling van de
kwart gaat hij nog niet over. De arithmetische
deling zou tussen de getallen 6 en 8, die zich verhouden als
3 en 4, een getal 7 geplaatst hebben. De harmonische zou,
tussen de breuken 1/8 en 1/6, die zich verhouden als 3 en 4,
een breuk 1/7 gezet hebben, en het getal 7 laat Zarlino
in zijn harmonie niet toe.
Trouwens, in zijn tijd was het nog nodig te betogen, dat de harmonische grote
terts, met de getalsverhouding 4:5, consonant was en niet dissonant, zoals
men hem in de middeleeuwen had geacht te zijn. Daarover streed men toen.
Zarlino heeft in zijn wetboek voor de harmonie ondubbelzinnig het goede recht
van de harmonische tertsen vastgelegd. Verder ging Zarlino niet. In de
grondslag waarop hij bouwt, wat het rekenkundige betreft, neemt hij geen andere
getallen op dan 1, 2, 3, 4, 5, 6, de "senario", zoals die groep getallen
in het Italiaans heet. Door de keuze van de harmonische terts komt Zarlino
geheel vrij van de ban van het tetrachord van Pythagoras.
Diagram waaruit blijkt dat alle mogelijke getalcombinaties binnen
het numero senario consonanten opleveren.
In zijn Istitutioni Harmoniche van 1558 somt
Zarlino de geslachten en de soorten van de oude tetrachorden
op. Een tetrachord, dat betekent een groep van vier
tonen, waarvan de uiterste zuiver een kwart van elkaar
verwijderd zijn. De beide andere tonen kunnen dat interval
op uiteenlopende wijze verdelen, en naar die verscheidenheid
worden de geslachten geklassificeerd. Is er nergens tussen
twee buren een interval groter dan een sekunde (hele toon)
dan behoort het tetrachord tot het diatonische geslacht. Bedraagt
het interval tussen de twee hoogste tonen anderhalve
toon, dan heet het geslacht chromatisch. Bedraagt het
interval van het hoogste paar tonen een grote terts, dan
heet het geslacht enharmonisch. Deze namen zijn, met gewijzigde
betekenis, nog in gebruik.
Zarlino citeert Ptolemaeüs (in zijn spelling
Tolomeo), en onderscheidt met hem vijf soorten in het
diatonische geslacht. Diatonico diatono heet het tetrachord
met twee sekunden van Pythagoras (9:8) en een limma
van Pythagoras (256/243). Diatonico equale heet het tetrachord
met de arithmetische verdeling in drieën, hierboven genoemd,
dat nog voortleeft in de Schotse doedelzakmuziek. Diatonico
sintono is de soort, waarin de hoogste en op één na laagste
toon een harmonische grote terts vormen (frequentieverhouding
15:16:18:20). Twee van zulke tetrachorden naast
elkaar gezet, met gemeenschappelijke grenstoon (B : c : d :
e en e : f : g : a) maken de sinds Zarlino klassieke traditionele
diatonische grote-tertstoonladder.
De andere soorten van het diatonische geslacht heeft
Zarlino terzijde geschoven. Buiten de "senario", buiten
de getallen één tot zes, was er voor hem geen harmonie.
Het getal 11, in de genoemde toonsoort diatonico equale,
past hem dus niet. Maar ook het getal 7, dat voorkomt in
de frequentieverhoudingen van de nog niet genoemde toonsoorten
diatonico molle (60:63:70:80) en diatonico toniaco
(27:28:32:36) verwerpt Zarlino. Om dezelfde reden
neemt hij ook niets over van de tetrachorden der chromatische
geslachten, evenmin kan hij iets beginnen met de enharmonische
toongeslachten.
Van een denkbeeld, of misschien in de kerktonen nog iets
zou kunnen voortleven van die oude toongeslachten, vinden
wij bij Zarlino niets. In zijn werk wordt onder al dat
oude een streep getrokken, en een nieuw tijdperk begint
met een polyphonie uitsluitend op de consonantie van harmonische
kwint en terts gebaseerd, volgens de "monochordo
diatonico sintono", onze traditionele grote-terts toonladder.
Op het stuk van de syntonische komma maakt Zarlino een
belangwekkende ontwikkeling door. In de grote-tertstoonladder
(op c) is de kwint tussen de tweede en de
zesde trap (d : a) niet zuiver. Er ontbreekt een komma aan.
Dat komt hiervandaan, dat vier zuivere kwinten een komma
(81:80) groter zijn dan twee oktaven plus een harmonische
grote terts. Ook is het interval tussen eerste en tweede trap
(c : d) een sekunde van Pythagoras (8:9) terwijl dat tussen
tweede en derde trap een kleine grote sekunde (9:10) is.
Bij modulaties rijzen hieruit verschillende bezwaren, en de
vraag is, hoe een redelijk compromis te vinden in een "temperamento"
d.i. een voorschrift van stemming, volgens hetwelk
men orgels en andere instrumenten met vaststaande toetsen
kan stemmen.
In zijn Istitutioni van 1558 verdeelt Zarlino de komma
in zeven delen. De kwinten stemt hij 2/7 komma te klein,
de grote terts en de kleine terts elk 1/7 komma te klein, en zo
verder. De sekunden worden aan elkaar gelijk gemaakt, en
elk de helft van een grote terts.
Later, in 1571, doet Zarlino een andere oplossing aan
de hand, die minder aan de kwinten tornt, en de grote terts
volkomen zuiver laat. Voor de "Dimostrationi Harmoniche"
heeft hij de gesprekvorm gekozen, afwisselende uiteenzettingen
en discussies van hemzelf, sprekende met de kapelmeester
Francesco Viola uit Ferrara, met Adriaen Willaert, zijn voorganger aan
de signoriale kapel in Venetië, en met de Venetiaanse organist van de kerk San
Marco, met Claudio Merulo. Dezen laat hij de noodzaak
van een rationeel temperament betogen en Zarlino zelf
komt dan met de oplossing te voorschijn, dat men de kwinten
alle een kwart komma kleiner zal maken dan ze behoren te
zijn. Dat is de zogenaamde middentoonstemming, waarbij de
grote sekunde precies het midden treft van de zuivere harmonische
terts. In deze stemming heeft men twee eeuwen sindsdien gemusiceerd.
Nog later, in 1588, wordt Zarlino geprest tot de bespreking
van de normale halftoonstemming. In zijn "Sopplementi
Musicali" polemiseert hij tegen een gewezen leerling,
die hij overigens niet noemt, die de stelling verdedigde,
dat de verkorting van een snaardeel tot 17/18 van de aanvankelijke
lengte de toon zoveel hoger brengt, dat twaalf
zulke stappen, alle even groot, samen een oktaaf maken,
Zarlino rekent uit, welke verhouding men krijgt, indien
men 18/17 twaalf maal met zichzelf vermenigvuldigt. Het is
nog niet 2/1. Er ontbreekt 3/5 komma aan. Wij zouden zeggen,
dat de benadering van 1/12 oktaaf door 18/17 dus zeer goed
is (betere benadering is 17,8/16,8), maar Zarlino verwerpt
ze. Van zijn kant geeft hij een meetkundige constructie
voor de oktaafverdeling in twaalven op de snaar, en zelfs
drie constructies. Dit zijn geen recht het doel rakende constructies
met passer en lineaal, het zijn constructies van zo
goed mogelijk proberen een lijn te trekken, die aan bepaalde
eisen voldoet. Het valt te betwijfelen of de benadering, op
deze wijze te bereiken, ooit beter kan zijn dan die door de
breuk 18/17. De juiste getalverhoudingen voor de verdeling
van het octaaf in twaalf gelijke parten, als tiendelige breuken
met 4 decimalen, zijn in het begin der 17de eeuw berekend
door Simon Stevin.
Voor instrumenten met vaste toetsen, orgels, luiten, enz. laat Zarlino de
bruikbaarheid van deze normale halftoonstemming gelden, maar in een speciaal
hoofdstuk betoogt hij uitdrukkelijk, dat wij in de zang uitsluitend de
diatonisch syntonische toonsoort van Ptolemaeüs gebruiken, er dat bij
meerstemmigheid de intervallen in hun zuivere verhoudingen gezongen worden.
Anders dan Simon Stevin, die als grondstelling kiest, dat alle halftonen in hun
volmaaktheid aan elkaar gelijk zijn, houdt Zarlino uitdrukkelijk vast aan de
zuiverheid der consonanties.
In het tweede deel, caput 12, van de Istitutioni zet Zarlino op een
merkwaardige manier tegenover elkaar de eigenlijke harmonie, en de
niet-eigenlijke harmonie, Harmonia Propia en Harmonia Non propia.
De eerste, zegt hij, heeft de macht om de ziel tot onderscheidene hartstochten
bereid te maken en te bewegen, zij wordt geboren niet alleen door de
consonanties, maar door de dissonanties evengoed, daarom leggen de goede musici
zich erop toe, in de harmonieën de dissonanties met elkaar tot overeenstemming
te brengen. De niet-eigenlijke harmonie kan beter harmonieuze consonantie
heten, zegt Zarlino (hoor!), dan harmonie, ze bevat in zich geen enkele
modulatie, ze heeft generlei macht om de ziel tot hartstocht te brengen, zoals
de eigenlijk geheten harmonie dat heeft, die samengesteld is uit de vele
niet-eigenlijke harmonieën.
Zarlino is een man van grote allure. Als beweegreden voor het schrijven van
zijn Istitutioni Harmoniche zegt hij op de eerste bladzijden, dat de
goddelijke muziek jammerlijk in verval geraakt is, zo dat een iegelijk zich
permitteert ze te beschimpen en smadelijk te bejegenen. God in Zijn genade
echter heeft een man als Adriaen Willaert doen geboren worden, een van de
zeldzaamste intellecten, die ooit de muziek beoefenden, en die begonnen is de
muziek op te heffen en ze te herstellen in die eer en waardigheid, die eertijds
de hare waren. Met ditzelfde ideaal voor ogen stelt Zarlino zijn kennis en
wetenschap te boek. Aan het eind van zijn werk schrijft Zarlino over de eisen,
die gesteld mogen worden aan een musicus, die het in zijn vak tot enige
volmaaktheid wil brengen. Hij moet welbedreven zijn inzake de rekenkunde en het
omgaan met getallen en met breuken. Hij moet een uitstekend gehoor hebben. Hij
moet bedreven zijn in de kunst van zingen, en van het contrapunt. Hij moet
terdege thuis zijn in de klassieke literatuur, en in de geschiedenis en het
karakter der volkeren. Hij moet een algemeen ontwikkeld mens zijn. Wij mogen
ons ervan verzekerd houden, dat Zarlino zelf in hoge mate aan die standaard
beantwoordde.
Deze schets wil ik besluiten met de spreuk, die in het
Grieks op de titelbladen van zijn boeken prijkt:
Zolang God schenkt, vermag de nijd niets,
en indien Hij niet schenkt, baat ons zwoegen niemendal.
A.D. Fokker, 1945
Istitutioni harmoniche
De Istitutioni harmoniche (1558, 1589) zijn op het internet te lezen in
de Thesaurus Musicarum Italicarum.
Stemming
Zarlino stelde dus, in navolging van Pythagoras, een methode van stemming vast
door deling van een gespannen snaar op een monochord. Hij ging verder
dan Pythagoras door de snaar ook in negen delen te verdelen, 4/9 en 5/9
levert de verhouding 4:5, de consonante grote terts; en elf delen,
5/11 en 6/11 levert 5:6, de consonante kleine terts. Uit de verhoudingen
1/1, 6/5, 5/4, 4/3, 3/2, en 2/1 werden de overige intervallen door berekening
vastgesteld. Deze intervallen waren:
kleine secunde = reine kwart - reine grote terts = 4/3 : 5/4 = 16/15
grote grote secunde = 2 reine kwinten - octaaf = 3/2 × 3/2 : 2/1 = 9/8
kleine grote secunde = grote sext - reine kwint = 5/3 : 3/2 = 10/9
kleine sext = reine kwint + kleine secunde = 3/2 × 16/15 = 8/5
grote sext = reine kwart + grote terts = 4/3 × 5/4 = 5/3
kleine kleine septime = octaaf - grote grote secunde = 2/1 : 9/8 = 16/9
grote kleine septime = octaaf - kleine grote secunde = 2/1 : 10/9 = 9/5
grote septime = reine kwint + grote terts = 3/2 × 5/4 = 15/8
Zarlino's majeur toonschaal is
1/1 9/8 5/4 4/3 3/2 5/3 15/8 2/1
9/8 10/9 16/15 9/8 10/9 9/8 16/15
En zijn mineur toonschaal
1/1 9/8 6/5 4/3 3/2 8/5 9/5 2/1
9/8 16/15 10/9 9/8 16/15 9/8 10/9
Verder komen enkele oorspronkelijke intervallen ook in een andere verhouding
voor:
kleine terts = reine kwart - grote grote secunde = 4/3 : 9/8 = 32/27
grote sext = octaaf - deze kleine terts = 2/1 : 32/27 = 27/16
kwart = kleine terts + grote grote secunde = 6/5 × 9/8 = 27/20
kwint = reine kwart + kleine grote secunde = 4/3 × 10/9 = 40/27
De overige chromatische intervallen zijn op een soortgelijke manier af te
leiden. Omdat er twee hele toonsafstanden van 10/9 en 9/8 zijn, en maar een
diatonische halve toonsafstand van 16/15, zijn er twee chromatische halve
toonsafstanden, namelijk 9/8 : 16/15 = 135/128 en 10/9 : 16/15 = 25/24. De
intervallen c-cis en des-d zijn 135/128, en de intervallen d-dis en es-e zijn
25/24. Tussen cis en des is het kleine verschil 2048/2025 (diaschisma geheten)
en tussen dis en es 128/125 (kleine diëze).
Zie ook Olivier Bettens: Intonation juste
à la Renaissance: idéal ou utopie?.
19-Toonsklavier
Het 19-toonsklavier dat Domenico Pesarese in 1548 naar Zarlino's
ontwerp bouwde, voor een middentoonstemming. De witte chromatische toetsen zijn
in werkelijkheid rood. (Volgens de bron van dit plaatje zouden het de zwarte
toetsen zijn die rood waren, maar dit is erg onwaarschijnlijk omdat er meer
klavieren waren met zwarte en rode chromatische toetsen, bijvoorbeeld die van
Joan Albert Ban.
|