Paul Chistiaan van Westering

Paul Chistiaan van Westering (Amsterdam, 9 juli 1911 - Zandvoort, 3 maart 1991) was de eerste bespeler van het 31-toonsorgel van Prof. Adriaan Fokker (in het Teylers Museum in Haarlem), oftewel het Fokker-orgel, waarvoor hij enkele composities componeerde en in 1952 een speelmethode schreef. Hij was tevens werkzaam als cantor/organist in verschillende plaatsen in Nederland en muziek-redacteur van de Haagse Post, bekend door zijn interviews, kritieken en grammofoonplaat-besprekingen. Daarnaast was hij AVRO-medewerker en auteur van de 'Gesproken portretten van bekende musici'(VARA). Zijn bezielde causerieën over muziek trokken in heel Nederland een groot publiek. Hij was tevens organist, pianist en componist.
Hij studeerde bij Jan Mul (compositie), Henk Badings (instrumentatie) en in Parijs bij Marcel Dupré (orgel). Hij schreef een opera, een oratorium, cantates, drie musicals, balletten, filmmuziek en ruim honderd concertliederen. Speciale aandacht trokken zijn frisse kinderliederen op teksten van Annie M.G. Schmidt (waarvan er een negentien-tal onder de titel DIKKERTJE DAP verschenen bij uitgeverij DE TOORTS te Haarlem). Bekend is zijn toonzetting van de Nederlandstalige versie van het Credo, de 'Apostolische Geloofsbelijdenis'. Als schrijver publiceerde hij 'De instrumenten van het orkest' (1952) en 'De mens achter de musicus' (1965). Zijn archief bevindt zich in het Nederlands Muziek Instituut.
Tweemaal werden zijn composities bekroond met een AVRO-prijs èn met de Visser-Neerlandia-prijs 1963. Zijn composities Fanfare, berceuse en koraal "Al is ons prinsje nog zo klein" (LBCD 87) en Suite de concert (LBCD 88) zijn op CD verschenen.

 

Paul Chistiaan van Westering spreekt met Pierre Boulez over het Fokker-orgel

Uit 'De mens achter de musicus' (1965) van Paul Chistiaan van Westering:


"Ik vertelde Boulez van het 31-toonsorgel in het Teylers Museum te Haarlem, dat Prof. Fokker bij de Alkmaarse orgelbouwer Pels heeft laten vervaardigen. Dit instrument bevat 31 tonen in het octaaf en steunt op de theorieën van Christiaan Huygens. Boulez stelde direct voor daar een bezoek te brengen en dan maar meteen de volgende morgen om 11 uur.
De componist verscheen punctueel op tijd. Hij had nog een Parijse dame meegebracht (Boulez is vrijgezel), die ook bijzonder in het instrument geïnteresseerd bleek. Bij de eerste kwint die ik in drieën deelde (Balinese toonladder met 6/5 secunden) stond hij te springen van enthousiasme. Hij kon maar niet genoeg krijgen van alle fijne toonschakeringen, terwijl hij juichte bij de zuivere tertsen. Hij keek me de kunst af en raakte niet uitgevraagd over de technische mogelijkheden van het instrument. Tenslotte ging hij zelf achter het gecompliceerde klavier met zijn witte, zwarte en blauwe toetsen zitten en al spoedig strooide hij zijn reeksen in het rond. Op het hulpklavier speelde hij mijn variaties over 'Merk toch hoe sterk' voor de vuist weg van het blad, terwijl hij ondertussen hardop berekeningen maakte om de harmonieën te controleren. Daarna waren we werkelijk vrienden.
We brachten samen een bezoek aan het Frans Hals Museum en liepen daar afwisselend te genieten of kwajongensopmerkingen te maken. Boulez had mij een uitgebreid diner bij Brinkmann op de Grote Markt toegezegd en we waren wel aan een hapje toe."   (voorjaar 1960)

 

Bekijk de betreffende pagina's met de bovenstaande tekst in het boek van Paul van Westering:

Paul van Westering spreekt met Pierre Boulez over het Fokker-orgel in het voorjaar van 1960.