Hollands dilettantisme!
In 1946 lanceerde prof. dr. A.D. Fokker de Euler-toongeslachten en brak hij een
lans voor het 31-toonssysteem dat Christiaan Huygens al in 1691 beschreef. Dit
alles om de zuiverheid in de muziek te verhogen. Fokker geloofde zo vurig in de
schoonheid van zuiver gestemde muziek dat hij het niet kon begrijpen dat het
musici en componisten koud liet. Wat is er vijftig jaar later over van het
gedachtengoed van Fokker. Leeft het 31-toonssysteem nog of is de Stichting
Huygens-Fokker slechts een conservator van fossiele gedachten?
Het muzikale gedachtengoed van professor Fokker
Maestro Godfried Bomans improviseert aan de piano
en loopt vast in het harmonisch schema: "U dacht dat
dat vals was? Meneer Sonneveld, daar kan ik me nou
zo levendig in verplaatsen nietwaar, want wat ik
gespeeld heb was in het 31-toonsoort." Bomans kreeg in
1962 de lachers op zijn hand. De scène was herkenbaar:
het onwetende publiek wordt de mond gesnoerd
met iets onbegrijpelijks, in dit geval het 31-toonssysteem. De "kenner"
tegenover de "liefhebber" van muziek.
In 1963 beschuldigde Peter Schat in een kranteartikel
professor A.D. Fokker van Hollands dilettantisme: de kenner tegenover de liefhebber?
Ondanks alle veranderingen die de laatste 50 jaar
hebben plaatsgevonden - oude muziek wordt op de
authentieke instrumenten in de bijbehorende stemmingen
uitgevoerd, de niet-westerse muziek met haar andere
stemmingssystemen heeft grote invloed, zowel
klassieke componisten als popmusici experimenteren
met vreemde stemmingen - blijken er nog steeds veel
misverstanden te bestaan rond de 31-toonsmuziek,
rond microtonale systemen in het algemeen. Tijd voor
een terug- en vooruitblik rond de vraag: Hoe nauw
luistert de stemming van onze westerse muziek?
Vlak na de bevrijding, in augustus 1946, zond Radio
Herrijzend Nederland een aantal stukken van Martin
Lürsen uit die in het allereerste nummer van Mensch
en Melodie door Jaap Kunst, naar aanleiding van
een concert op 8 november 1945, waren gerecenseerd.
Hiermee werden de door professor Fokker verder ontwikkelde
Euler-toongeslachten voor het eerst aan het grote
publiek gepresenteerd. "Woonden we hier alleen maar
een min of meer curieus experiment bij, of waren we
hier getuige van een époque-makend keerpunt in de
westerse muziekbeoefening?", vraagt Kunst zich af.
Vervolgens bespreekt hij de natuurlijkheid van de
toongeslachten, die overeenkomsten vertonen met Javaanse
gamelan-toonschalen.
In 1950 liet Fokker een orgel bouwen in
Teylers Museum te Haarlem, waarop zowel in de Euler-toongeslachten
als het 31-toonssysteem gespeeld kon worden.
Tot aan zijn dood in 1972 stond Fokker onvermoeibaar
op de barricaden: het 31-toonssysteem zou de
muziek een nieuwe wending geven. Hij correspondeerde
met wetenschappers en componisten over de
hele wereld. In de marge van artikelen en boeken
plaatste hij aantekeningen in een minutieus handschrift
om vervolgens de auteur met zijn overdenkingen
te confronteren. Ook wist hij een aantal jonge
musici voor zijn systeem te interesseren, zij het met
moeite.
Weerstand
Violist Jan Tegel, die in 1946 samen met Jos de
Clerck en Carel van Leeuwen Boomkamp de stukken
van Martin Lürsen uitvoerde, herinnert zich de weerstand
van zijn collega-musici nog levendig: "Als ik ze
probeerde te overtuigen van het feit dat het onmogelijk
is om in meerdere toonsoorten tegelijk zuiver te
spelen en ik bewees dat door ze een tape met voorbeelden
te laten horen, dan reageerden ze kwaad.. Ik
zou de band opzettelijk hebben gemanipuleerd, hoe
durfde ik te beweren dat ze vals speelden."
Toch is elke strijker in een orkest voortdurend
bezig met "bij-intoneren", is iedereen vertrouwd met
het feit dat blazers en strijkers zo moeilijk met elkaar
in overeenstemming gebracht kunnen worden en verdienen
pianostemmers nog steeds geld. Iedere musicus
wordt dagelijks geconfronteerd met het verschijnsel
zuiverheid, maar niemand wil weten waarom hij
vals speelt op een bepaald moment. En de persoon
die het waagt om een muziekstuk met getallen te bekladden
om zo zijn beweringen te onderbouwen, kan
absoluut geen genade vinden in de ogen van musici.
Professor Fokker kon dat heel goed, een probleem
rond zuiverheid in getallen omzetten. Vervolgens
bracht hij al zijn overtuigingskracht in stelling.
om zijn gelijk te bewijzen. Violisten
Bouw Lemkes en Jeanne
Vos, twee zeer belangrijke ambassadeurs van Fokkers
systeem, kunnen zich de eindeloze gesprekken in de
tuin van Fokker zonder moeite voor de geest halen.
Waar anderen zich echter lieten afschrikken, raakten
zij gegrepen door Fokkers theorieën en investeerden
ze vele uren om hun gehoor en hun vingers te trainen in het 31-toonssysteem.
Fokkers dochter beaamt dat het enthousiasme
van haar vader niet altijd werd gewaardeerd. Ze onderstreept
echter dat het nooit zijn bedoeling was om
de musici "een lesje te leren". Fokker geloofde zo vurig
in de schoonheid van zuiver gestemde muziek, dat
hij het niet kon begrijpen dat het musici en componisten
koud liet. Als briljant fysicus had hij zelf geen
problemen met de natuurwetenschappelijke theorieën
van de zuiverheid. Helaas zijn zijn Rekenkundige bespiegelingen
voor de meeste mensen, musici en componisten erg moeilijk.
Toch hoef je geen theoreticus te zijn om gefascineerd
te raken door het probleem van de zuiverheid.
Een zeer vereenvoudigde versie van het probleem ziet
er zo uit: als de compositie zich beperkt tot één grondtoon;
zoals in veel niet-westerse muziek het geval is,
dan kunnen alle andere tonen ten opzichte van deze
grondtoon zuiver worden gestemd. Zodra een componist
echter meerdere grondtonen in één stuk wil
gebruiken, ontstaan de problemen. Het blijkt niet mogelijk
te zijn om alle tonen zuiver met elkaar te combineren;
wat in de ene combinatie zuiver is, blijkt in een
andere combinatie vals te klinken. Er ontstaat dan zweving.
Omdat zuiverheid tussen twee tonen goed waarneembaar
is bij een afstand van vijf tonen (kwint),
worden de twaalf tonen van ons westerse stelsel in
kwinten gestemd. Als er bijvoorbeeld vanaf de c zuivere
kwinten worden gestemd, dan is de eerste c (het
uitgangspunt) vreselijk vals ten opzichte van de laatst
gestemde c. Die onzuiverheid moet hoe dan ook worden weggewerkt.
Dat wil zeggen dat tijdens het stemmen hier en
daar opzettelijk onzuiverheid in het systeem
wordt gesmokkeld. Zolang niet alle intervallen
evenveel worden gebruikt is het probleem niet zo
groot: de minst populaire intervallen krijgen de onzuiverheid.
Tot circa 1600 waren de meeste componisten en musici
daarom tevreden met de middentoonstemming:
in de meest gebruikte toonsoorten nauwelijks valse intervallen.
Na veel heftige discussies tussen muziektheoretici
en evenzo vele tussenoplossingen, zoals bijvoorbeeld
de Werckmeisterstemming, werd het ei van
Columbus gepresenteerd: verdeel de onzuiverheid gelijkelijk over
de 12 tonen, maak ze gelijkzwevend.
Onzuiverheid
Waarom neemt de westerse muziekwereld nu al ruim
twee eeuwen genoegen met de gelijkzwevende stemming
als we daarmee een groot deel van de zuiverheid hebben
moeten inleveren? Het antwoord is simpel
en tweeledig: ten eerste was de gelijkzwevende
stemming een zeer praktische oplossing voor de problemen
in de zeventiende eeuw en ten tweede heeft
de muziekgeschiedenis zich blijkbaar sindsdien niet
zodanig ontwikkeld dat de behoefte aan een ander
stemmingssysteem algemeen en nijpend is geworden.
Het antwoord van Christiaan Huygens op het dilemma
in de zeventiende eeuw was minstens zo geniaal als
het gelijkzwevende systeem. Het was alleen
niet zo praktisch: Met het 31-toonssysteem (waarbij
een octaaf in 31 gelijke stappen wordt verdeeld), dat
Huygens in 1691 beschreef, werd de zuiverheid van
de middentoonstemming behouden en kon tegelijkertijd in
alle toonsoorten worden gespeeld. Het 31-toonssysteem
van Huygens is echter nooit in praktijk
gebracht, de opmars van de gelijkzwevende stemming
was niet meer te stuiten.
De harmonieën werden steeds complexer en
chromatischer en daarmee kon de zuiverheid van een
interval steeds moeilijker worden waargenomen. De
orkesten werden groter, steeds meer instrumenten
verdubbelden dezelfde partij en daarmee nam de "natuurlijke"
zweving toe. Deze zweving was zelfs zeer
gewenst om het effect van een "groot" geluid te versterken.
Om dezelfde reden raakte het zingen met
vibrato ingeburgerd. In een verbazingwekkend korte
tijdspanne was zuiverheid van ondergeschikt belang geworden in de muziek.
Aan het eind van de negentiende eeuw, als alle denkbare
harmonische wendingen zijn gebruikt en misbruikt,
ontwikkelt een aantal componisten nieuwe microtonale
systemen, waarvan het kwarttoonsysteem
(met 24 in plaats van 12 tonen in een octaaf) het
meest is gebruikt en ook gelijkzwevend is.
Ideologisch lijkt het echter haaks op het 31-toonssysteem te
staan: het kwarttoonsysteem bevat slechts een extra, exact
dezelfde kwintencirkel, zodat de onzuiverheid even groot is
als in de gelijkzwevende 12-toonsstemming, terwijl het
31-toonssysteem van Fokker zich vooral op zuiverheid
richtte: zuivere tertsen en septiemen, en een enkele,
samenhangende kwintencirkel bevat.
De oplossing voor de dolgedraaide westerse harmonie
bleek echter veel eenvoudiger te zijn: het afschaffen
van de harmonie, het gelijkwaardig maken van alle tonen.
Zuiverheid was nu irrelevant geworden. Een praktisch
voordeel was bovendien dat de huidige instrumenten in
gebruik konden blijven.
Nieuwe muziek
Na de Tweede Wereldoorlog was er in Nederland een
grote behoefte aan nieuwe ideeën. Professor Fokker
was ervan overtuigd dat het 31-toonssysteem de componisten
een veelbelovende nieuwe weg kon wijzen.
Hij liet in 1950 een orgel bouwen dat zich nog steeds
in Teylers Museum te Haarlem bevindt. Uit binnen- en
buitenland stroomden de belangstellenden toe.
Voor componisten, die zich in het systeem wilden verdiepen,
had Fokker een gastenverblijf ingericht waar
men rustig aan een 31-toonscompositie kon werken.
In 1963 schreef Fokker een artikel in het Algemeen
Handelsblad onder de kop "Uitweg uit muzikale
impasse". Hierin hekelde hij de kunst die zo nodig
nieuw moet zijn: "nieuw zijn, vóór alles gloednieuw
zijn, volledig breken met het oude, dat is de opperste
wijsheid." naar aanleiding van een ISCM-concert
merkt hij op: "de heersende mode van componeren
werkt met de zogenaamde "seriële methode". De onvervalste
serialisten hechten hoegenaamd geen waarde
aan harmonische klanken. De octaaf is bij hen taboe.
Het kan hun niets schelen, of een drieklank consonant
of dissonant is."
Peter Schat reageert geïrriteerd: "Hollands dilettantisme!
Natuurlijk weet ik wel dat Henkemans en
Fokker ieder op hun gebied goede vakmensen zijn.
Uit hun beschouwingen over de nieuwe muziek moet
ik echter concluderen dat zij op dit speciale terrein
maar wat liefhebberen. En dat, zoals alle dilettanten
die het niet van zichzelf weten, op een nogal onbescheiden
manier. [...] Een bescheidenheid die impliceert dat
wij - ook ik zelf - voorlopig midden in het
raadsel wat muziek is en wat niet, blijven staan wachten
op Godot. En de oren wijd openhouden."
Fokker en Schat waren elkaar al uitgebreid tegengekomen
in verband met de compositie Collages
die Schat in opdracht van Fokker een half jaar eerder
schreef voor het 31-toonsorgel. Uit de briefwisseling
blijkt dat de misverstanden tussen beide heren zich
gaandeweg opstapelden. Fokker wilde de nieuwste
muzikale ontwikkelingen steeds opnieuw ter discussie
stellen en Schat ergerde zich in toenemende mate aan
de schoolmeesterachtige behandeling van Fokker. De
laatste brief van Fokker bevat niettemin een interessante
alinea:
"En; à propos, over dilettanten gesproken, ben je
de, heus afschuwelijke, dilettantismen vergeten, waaraan
Stockhausen zich schuldig gemaakt heeft, die voor
zoete koek geslikt zijn? En Meyer-Eppler, dien je de
eer van citeren aandoet; is ook een exhibitionist van
dilettantisme in de informatietheorie. Dat staat wel heel
geleerd, wegens zijn onbegrijpelijkheid, die door musici
niet kan worden gecontroleerd, maar het is voos."
Het is jammer dat Fokker geen verdere uitleg
geeft. Werd iedereen inderdaad voor de gek gehouden?
En hoe is het tegenwoordig gesteld: blijken de
zogenaamde kenners toch gewoon liefhebbers te zijn?
Het serialisme lijkt inmiddels verleden tijd te zijn. Het begrip harmonie is
heringetreden in de maatschappij, maar is daarmee ook de zuiverheid, in de
muziek opnieuw een onderwerp van discussie geworden? In 1906 riep Ferruccio
Busoni al dat het tijd werd voor nieuwe instrumenten en nieuwe
stemmingssystemen: Nu, aan het einde van de twintigste eeuw, wordt de nieuwe
muziek nog steeds "getiranniseerd" door de piano: het aantal tonen binnen het
octaaf blijft 12, de stemming blijft gelijkzwevend. De meeste instrumenten zijn
nauwelijks van uiterlijk veranderd en microtonen worden voornamelijk als
kleureffect gebruikt in de muziek.
Het lijkt erop dat iedereen heel tevreden is zo. Waar is het oor gebleven dat
eens iets anders wil dan de overal heersende stemming van de piano? Waar zijn
de violisten die besluiten nooit meer met een pianist samen te spelen,
eenvoudig omdat beide instrumenten zo beroerd samen stemmen? Luisteren we
eigenlijk wel naar de klank van de muziek of gaat het voornamelijk om het
muzikale gebaar. Wat ervaren we als we naar niet-westerse muziek luisteren?
Nemen we de anders gestemde intervallen voor lief "omdat het nu eenmaal bij die
muziek hoort" of houden we van de zuiverheid in de muziek?
In 1960 richtte Fokker de Stichting Nauwluisterendheid op, de voorloper van de
huidige Stichting Huygens-Fokker. Hoewel sommigen dachten dat de Stichting de
belangen behartigde van hardhorenden, was "nauwluisterendheid" eigenlijk een
mooie Nederlandse term die precies uitdrukt waar het om gaat: hoe nauw
luistert de stemming van onze westerse muziek en hoe nauw luisteren mensen naar muziek?
Marian van Dijk, 1996
|