Anthon van der Horst

foto Anthon van der Horst Anthon van der Horst (Amsterdam, 20 juni 1899 - Hilversum, 7 maart 1965) studeerde orgel aan het Amsterdams Conservatorium bij J.B. Charles de Pauw en compositie bij Bernhard Zweers. Als een van de eersten in Nederland behaalde hij de Prix d'Excellence voor orgel (1919). Amper 20 jaar oud begon hij zijn loopbaan als dirigent. Hij dirigeerde bij verschillende zang- en oratoriumverenigingen en van 1931 tot zijn dood bekleedde hij de eervolle post van dirigent van de Bach Vereniging te Naarden. De Naardense Matthäus Passion-traditie kwam onder zijn leiding tot grote bloei. Verder was hij hoofdleraar orgel aan het Amsterdams Conservatorium en leidde een respectabel aantal organisten op, waaronder Albert de Klerk. Hij kreeg in 1948 een eredoctoraat van de Universiteit Groningen voor onder meer zijn studies over de uitvoeringspraktijk van muziek uit het verleden welke hem grote bekendheid gaven. Niettemin vond hij zelf het componeren de belangrijkste uiting van zijn muzikale talent en liet meer dan 100 werken na, omvangrijke composities voor orkest, koor en orkest, liederen, orgelwerken en kamermuziek.

Van der Horsts belangstelling voor de orgelbouw en eigentijdse experimenten op het gebied van akoestiek en de natuurkunde van de muziek maakte hem vanzelfsprekend geïnteresseerd in de ideeën van Adriaan Fokker en zijn 31-toonsorgel. In mei/juni 1953 schreef hij de Suite voor 31-toonsorgel, opus 60. Dit enigszins vergeten werk is aan Fokker opgedragen. Het 14 pagina's tellende manuscript is door Donemus uitgegeven. Vergelijkbaar met van der Horsts overige orgelwerken is de historische vorm een suite, bestaande uit de delen Praeludium, Pastorale, Air en een Trio als finale. Binnen die vormgeving is het werk in verband met de speelbaarheid op het 31-toonsklavier eenvoudiger van opzet. Ook zonder de halve verhogingen en verlagingen is het de moeite waard dit werk uit te voeren. Het slottrio profiteert slechts van de zuivere stemming, zonder op specifieke chromatische effecten uit te zijn. Met de bijzondere toonsafstanden ontstaat een nieuw facet in de muzikale taal van van der Horst, doch bij dit ene 31-toonswerk is het gebleven. In de schetsen die er aan voorafgingen experimenteerde hij met samenklanken met de harmonische septiem. Een overgang Bes-Ais wordt in dit werk een letterlijke toonschrede, een 'belevenis', die al werd opgeroepen in een van de allereerste werken van van der Horst, het lied De Verlatene (1915). De studie, die aan de 31-toonssuite voorafging, speelde ook een rol bij het schrijven van het Vioolconcert (1953). In de solopassages van de viool komen ongebruikelijke intervallen naar voren, zoals Fis-Bes, Ais-Bes of Fisis-Bes. Een enharmonische verwisseling is normaliter slechts een notatiekwestie, maar in het Vioolconcert komt daar door de vrije intonatie een nuance bij.

In de muzikale taal van van der Horst speelt een achttonige toonladder een belangrijke rol, de Modus conjunctus. Deze werd voor het eerst toegepast in de Suite in modo conjuncto, opus 38 (1943). Deze ladder die ook door Pijper en Badings gebruikt is, bestaat uit twee identieke tetrachorden met een kleine terts, door een verminderde kwint met elkaar verbonden. De verminderde kwint fungeert als dominant en is daardoor nauw verbonden met de tonica, vandaar de term conjunctus. Het bleek overigens later, dat de term "conjunct" al sinds de Griekse oudheid bestaat in verband met tetrachorden. De tonen van de modus zijn C D Es F Ges As Beses(=A) B C. De toonsafstanden zijn afwisselend een hele en een halve toon. Deze toonladder geeft de indruk van bitonaliteit, er zijn twee tooncentra op verminderde kwintsafstand van elkaar.

Literatuur

  • Gert Oost. Anthon van der Horst (1899-1965). Leven en werken. Canaletto, Alphen aan den Rijn, 1992, 220 pagina's.
  • Biografisch woordenboek